Combinatietherapie
T4/T3
Nederlandse
medische
wetenschappers
gespecialiseerd
in
schildklierziekten
zijn
internationaal
bezien erg
actief. In 2004
werd het eerste
(!) onderzoek
over een
slow-release
preparaat
gepubliceerd
door
onderzoekers van
het Erasmus
Medisch Centrum
in Rotterdam.
Een
onderzoeksteam
van het
Academisch
Medisch Centrum
in Amsterdam
presenteerde in
februari 2005
het volgende
onderzoek.
Combined therapy
with
levothyroxine
and liothyronine
in two ratios
compared with
levothyroxine
monotherapy in
primary
hypothyroidism;
a double blind,
randomized
controlled
clinical trial.
Bente C.
Appelhof, Eric
Fliers, Ellie M.
Wekking, Aart H.
Schene, Jochanan
Huyser, Jan G.
P. Tijssen, Erik
Endert, Henk
C.P.M. van Weert, Wilmar M. Wiersinga.
Journal of
Clinical
Endocrinology &
Metabolism 2005;
90: 2666-2674.
Hieronder volgt
de vertaling en
samenvatting.
Inleiding
Het is in de
geneeskundige
praktijk bekend
dat een redelijk
aantal van de
behandelde
hypothyreoïdiepatiënten
gezondheidsklachten
houden ondanks
genormaliseerde
bloedwaarden. In
dit onderzoek
bleek het om een
hoeveelheid van
13% te gaan. In
het bijzonder
schijnen vier
klachten op de
voorgrond te
treden
vergeleken met
controlepersonen
namelijk
vermoeidheid en
lethargie,
toename van
gewicht,
pijngevoelens
over het hele
lichaam en
onhandigheid.
Bij ratten
zonder
schildklier is
aangetoond dat
aanvullende
therapie met
alleen T4 niet
alle weefsels
van voldoende
schildklierhormonen
voorziet. Dit
zou ook voor
mensen kunnen
gelden. De
hersenschors
echter, is in
staat
T3-evenwicht
te behouden
binnen een ruime
T4- en
T3-bloedwaarde.
In de afgelopen
jaren zijn er
diverse
onderzoeken over
de
combinatietherapie
T4/T3
gepubliceerd. In
een omvangrijke
recensie werden
de kwaliteit en
de valkuilen bij
deze studies
beschreven (
Kaplan MM, Sarne
DH, Schneider AB 2003
In
search of the
impossible
dream? Thyroid
hormone
replacement
therapy that
treats all
symptoms in all
hypothyroid
patients.
J Clin
Endocrinol Metab
88: 4540-4542).
Een consequente
beperking van
deze voormalige
onderzoeken was
dat een vaste
hoeveelheid T4
werd aangevuld
met een vaste
hoeveelheid T3
dat leidde
tot erg
gevarieerde
verhoudingen van
T4 en T3 die het
onwaarschijnlijk
maken
vergelijkbare
effecten te
hebben. Om die
reden is in dit
AMC-onderzoek
gekozen voor een
homogene
patiëntengroep
met primaire
auto-immuun
hypothyreoïdie
en werden de
effecten
bestudeerd van
de
combinatietherapie
T4/T3 in twee
verhoudingen
namelijk 5:1 en
10:1.
Onderzoekmethode
Het onderzoek
was een
dubbelblind,
gerandomiseerd
en gecontroleerd
onderzoek (15
weken), met 141
patiënten (18-70
jaar) met
primaire
auto-immuun
hypothyreoïdie
geworven via
huisartsen.
Insluitingscriteria:
LT4-behandeling
langer dan 6
maanden met een
minimum dosis
van 100 mcg, een
stabiele
dosering langer
dan 6 weken en
een TSH-
bloedwaarde
tussen 0,11- 4,0
mU/L.
Groepsindeling:
Groep 1)
voortzetting van
gewoon T4 (48
personen).
Groep 2)
T4/T3-
combinatie,
verhouding 10:1
(46 personen).
Groep 3)
T4/T3-combinatie,
verhouding 5:1
(47 personen).
10 patiënten
leden aan een
depressie. 3 in groep 1, 4 in groep 2 en 3 in groep 3.
Bij de personen
die de
combinatietherapie
kregen
toegediend werd
25 mcg T4
vervangen voor
een T3-dosering
die paste bij de
verhouding van
de groep. (bijv.
75 mcg T4 en 7,5
mcg T3 of 75 mcg
T4 en 15 mcg
T3). De
dagelijkse dosis
medicatie was
verdeeld over
twee gelijke
hoeveelheden met
een tussenpauze
van 12 uur om de
snelle absorbtie
van T3 te
verzwakken. Na 5
weken werd de
TSH-bloedwaarde
gemeten vóór de
inname van de
ochtendmedicatie.
Was deze waarde
tussen de 0,01-
0,11 mU/L dan
werd de T4
medicatie
verlaagd met
12,5 mcg of met
25 mcg als de
TSH-waarde
minder was dan
0,01 mU/L. Als
de TSH-waarde
hoger was dan
4,0 mU/L dan
werd de dosis
met 25 mcg T4
verhoogd. De
T3-dosis werd
aangepast aan de
verhouding van
de groep waartoe
de patiënt
behoorde (10:1
of 5:1). In
groep 1 moesten
15 mensen hun
medicatie
aanpassen, in
groep 2, 20
personen en in
groep 3, 27
patiënten. De
verbeterde
dosering werd
van week 7 tot
15 toegediend.
(8 weken).
Het welzijn van
de patiënten
werd gemeten
d.m.v. invulling
van
vragenlijsten
bij aanvang van
het onderzoek en
na 5,10 en 15
weken
behandeling
herhaald. De
vragenlijsten
omvatten
stemming,
vermoeidheid, en
mentale
gezondheid.
Neurocognitieve
testen werden
uitgevoerd bij
het begin van
het onderzoek en
aan het einde na
15 weken
nogmaals
herhaald. Met
behulp van deze
testen werden de
intelligentie,
de concentratie,
het
(werk)geheugen
en de
psychomotorische
snelheid
gemeten.
Laboratoriumonderzoek
betrof de
bloedwaarden;
TSH, FT4, T3,
SHBG,
anti TPO,
cholesterol,
triglyceriden,
osteocalcine
en
alkalische
fosfatase.
Het lichamelijk
onderzoek
bestond uit de
controle van het
lichaamsgewicht,
de hartfunctie
en de bloeddruk.
Onderzoeksresultaten
De belangrijkste
uitkomst van het
onderzoek was de
subjectieve
voorkeur voor de
T4/T3-combinatietherapie,
gemeten met een
5 puntensysteem;
veel beter,
enigszins beter,
hetzelfde,
enigszins
slechter of
slechter. Van de
141 personen
voltooiden 130
mensen de
onderzoeksduur
van 15 weken. 7
patiënten
trokken zich
terug vanwege
bijwerkingen. 4
uit groep 1 en 3
uit groep 2.
Verschillende
bijwerkingen
werden genoemd
zoals
vermoeidheid,
duizeligheid,
spierpijn en
geïrriteerdheid.
De eerste
onderzoeksresultaten
laten een
lineaire
overeenkomst
zien met de
hoeveelheid
patiënten die de
voorkeur geven
aan de
combinatietherapie
met
T4/T3-hormonen
boven de gewone
behandeling met
alleen
T4-hormoon.
Groep
1, 14 van de
48 personen
(alleen T4),
groep
2, 19 van de
46 mensen (
T4/T3, 10:1) en
in groep
3, 24 van de
46 patiënten (
T4/T3, 5:1).
Echter de
toegenomen
tevredenheid met
de hoeveelheid
T3 is niet terug
te vinden in de
tweede
onderzoeksmetingen
zoals in de
vragenlijsten
over stemming,
vermoeidheid,
kwaliteit van
leven en mentale
gezondheid,
evenzo niet in
een aanzienlijke
hoeveelheid
neurocognitieve
testen
betreffende
aandacht en
geheugenfuncties.
Methodologische
geschilpunten
Verschillende
methodologische
geschilpunten
werden in deze
studie vermeden;
•
Zo sloot
Bunevicius et
al. zowel
patiënten met
auto-immuun
hypothyreoïdie
en met
schildklierkanker
in. In een
subgroepanalyse
bleek dat alleen
de
schildklierkankerpatiënten
voordeel hadden
van de
T4/T3-combinatietherapie,
maar gunstige
effecten
ontbraken bij de
auto-immuun
hypothyreoïdiegroep.
•
Daarnaast zijn
er bewust geen
patiënten
geworven via een
tweedelijnsgezondheidscentrum
(ziekenhuis),
maar via
huisartsen. Alle
geschikte
patiënten werden
uitgenodigd,
ongeacht hun
tevredenheid
over de
behandeling.
•
Verder werden
patiënten
gedurende 15
weken
onderzocht, dat
lang genoeg is
om een vaste
balans te
bereiken na een
eventuele
dosisaanpassing.
•
Om het effect
van de snelle
absorbtie en de
korte
halfwaardetijd
van T3 te
verzwakken werd
de
studiemedicatie
over twee
dagelijkse
gelijke
hoeveelheden
verdeeld.
Er is nagedacht
om bij onderzoek
naar het effect
van de
T4/T3-combinatietherapie
alleen T3
preparaten met
vertraagde
afgifte (slow-release)
te gebruiken om
onnatuurlijke
T3- pieken in
het bloed te
vermijden. We
zijn het eens
dat deze
waarschijnlijk
de natuurlijke
werking van de
schildklier
nabootsen.
Slow-release
T3-preparaten
zijn echter nog
niet commercieel
verkrijgbaar.
Een eerste
onderzoek over
behandeling met
een in-house
slow-release
preparaat is
recent
gepubliceerd (Hennemann
et al. zie
Schildklier
Magazine sept.
2004). Er zijn
echter geen
chemische
kenmerken van
dit preparaat
vrijgegeven en
zelfs met deze
toebereide stof
waren
T4/T3-verhoudingen
niet werkelijk
fysiologisch. Er
kwamen
endocriene
onderzoeksgegevens
beschikbaar over
alleen de eerste
9 uur na inname
waardoor
onzekerheden
overblijven over
de
slow-release-eigenschappen
over 24 uur.
Ook vonden we
het belangrijk
om een vaste
hoeveelheid
T4/T3-verhouding
te verstrekken,
omdat het
onwaarschijnlijk
lijkt dat het
effect van de
combinatietherapie
onafhankelijk
zou zijn van de
hoeveelheid T3,
die 3:1 tot 15:1
bedraagt in het
Bunevicius et
al. onderzoek.
Een verhouding
van 14:1 is
vermeld om de
natuurlijke
productie van de
menselijke
schildklier te
benaderen, maar
we zijn niet
zeker over de
biobeschikbaarheid
van afgescheiden
versus
geabsorbeerde
schildklierhormonen
als gevolg van
bijvoorbeeld het
eerste
passage-effect
van de lever.
Daarom hebben we
gekozen voor
twee
verhoudingen om
op te helderen
welke
T3-verhouding
het beste is.
Beperking
Een beperking
van deze studie
is dat bij veel
proefpersonen
die de
combinatietherapie
gebruikten de
medicatie tot
overdosering
leidde. De
gemiddelde
TSH-waarde in de
5:1 groep was
0,07 mU/L. Dit
geeft aan dat de
TSH-bloedwaarde
bij de helft van
de patiënten in
deze groep was
onderdrukt. Ook
de verhoogde
hartslag in de
5:1 groep en het
gewichtsverlies
in beide
T4/T3-combinatiegroepen
komen overeen
met een zekere
mate van
overdosering.
Blijkbaar werd
het probleem van
overdosering
niet voldoende
vermeden door de
dosisaanpassing
na 5 weken. Er
is gemeld dat
enkele patiënten
zich alleen goed
voelen als ze 50
mcg extra T4
gebruiken om
normale
TSH-waarden te
bereiken, dus
zou men kunnen
concluderen dat
een zekere mate
van overdosering
resulteert in
tevredenheid
over de
studiemedicatie.
Dit zou de
eerste uitslag
kunnen
verklaren. Het
is interessant
dat ook in het
Bunevicius-onderzoek
een opmerkelijk
aantal patiënten
onderdrukte
TSH-waarden had.
Echter in deze
studie vonden we
geen verband
tussen
veranderingen in
de
TSH-bloedwaarden
en de eerste
uitslag.
Keuze eerste
onderzoeksresultaat
De keuze welke
onderzoeksmeting
doorslaggevend
zou worden voor
dit onderzoek
werd bemoeilijkt
door het feit
dat er slechts
geringe
literatuur
beschikbaar is
over de precieze
aard en het
vóórkomen van
restklachten.
Daardoor is er
onzekerheid op
welke terreinen
verbeteringen
konden worden
verwacht. Daarom
kozen we voor de
subjectieve
tevredenheid
over de
studiemedicatie
als eerste
uitslag
(resultaat) in
plaats van de
vragenlijsten of
neurocognitieve
testuitslagen
omdat die keuze
willekeurig zou
zijn. In feite
is het de
subjectieve
ontevredenheid
van biochemisch
goed behandelde
patiënten die de
belangrijkste
aansporing is
voor dit type
onderzoek.
Praktijkeffect
Pas recent
bevestigde een
plaatsgebonden
onderzoek
aantasting van
psychologisch
welzijn bij goed
behandelde
patiënten met T4
vergeleken met
controlepersonen
met een gelijke
leeftijd en
geslacht.
Gewichtstoename
was een van de
vier klachten
die duidelijk
vaker voorkwam
bij hypothyreoïdiepatiënten
dan bij
controlepersonen.
Daarom is het
opmerkelijk dat
gewichtsverlies
overeenstemde
met de
tevredenheid
over de
studiemedicatie.
Een andere
opmerkelijke
bevinding was de
verbetering in
vrijwel alle
testuitslagen
(vragenlijsten
en cognitieve
testen) binnen
alle drie de
onderzoeksgroepen.
Als
verbeteringen
niet consequent
overeenstemden
met de
behandelingsgroep
dan is dit
waarschijnlijk
het gevolg van
een
praktijkeffect
of
Hawthorne-effect;
een positief
effect door
verbeterde
routinezorg en
lichamelijk
onderzoek binnen
het
wetenschappelijk
onderzoek.
Het is opgemerkt
dat veel
hypothyreoïdiepatiënten
hun artsen
onsympathiek
vinden omdat
deze hun
ziekteverschijnselen
wegwimpelen. Dit
kan de omvang
van de
a-specifieke
testuitslagen
verklaren.
De veiligheid
van de
T4/T3-combinatietherapie
De meerderheid
van de patiënten
die uitvielen
vanwege
bijwerkingen
bleken tot de
T4-
monotherapiegroep
te behoren (4
van de 7)
terwijl niemand
in de T4/T3
(5:1)-groep
uitviel.
Alhoewel de
schijnbare
overdosering die
overeenstemde
met de
toegenomen dosis
T3-hormoon niet
resulteerde in
een toename van
terugtredingen
in deze groepen,
zou men zich
bewust kunnen
zijn dat exogene
subklinische
thyreotoxicose
(te snel
werkende
schildklier als
gevolg van
overdosering)
een risicofactor
is voor
hartritmestoornissen
en mogelijk ook
zou kunnen
leiden tot
osteoporose.(afbraak
van
beenweefsel).
Conclusie
Alhoewel de
eerste uitslag
in het voordeel
is van de
T4/T3-combinatietherapie,
vinden we dat de
resultaten van
dit onderzoek
deze therapie
niet
ondersteunen als
standaardbehandeling
voor patiënten
met
hypothyreoïdie.
Dit gezien het
feit dat de
subjectieve
voorkeur voor de
combinatietherapie
niet meer
objectieve
secundaire
testuitslagen
omvatte, terwijl
gewichtsverlies,
de aannemelijke
verklaring voor
de subjectieve
voorkeur, op
zijn minst ten
dele
toegeschreven
kan worden aan
overdosering.
Echter het
resultaat van
dit onderzoek
sluit de
mogelijkheid
niet uit dat een
bepaalde
subgroep
patiënten
voordeel kan
hebben van de
combinatietherapie
T4/T3.
Recent
geïdentificeerde
polymorfismen
bijvoorbeeld in
type 2
deiodinase,
belangrijk voor
de regulatie van de beschikbaarheid
van T3,
kunnen bijdragen
de subgroepen te
identificeren
die voordeel
zouden kunnen
hebben van de
T4/T3-combinatietherapie.
Verklarende
woordenlijst:
Lethargie:
toestand van
geestelijke
ongevoeligheid,
ziekelijke
slaapzucht, niet
actief.
Anti-TPO:
antistoffen
gericht tegen
thyroid
(schildklier)
peroxidase.
SHBG:
Sex Hormone
Binding
Globuline.
Dit is een eiwit
dat onder
invloed staat
van
schildklierhormonen
met als functie
het transport
van mannelijke
en vrouwelijke
geslachtshormonen
in het bloed.
Bij een teveel
aan
schildklierhormoon
gaat de
concentratie
omhoog, bij een
tekort aan
schildklierhormoon
gaat de
concentratie
omlaag.
Triglyceriden:
dit is naast het
cholesterol het
andere
belangrijkste
vet dat in het
bloed circuleert
dat bij
vaststelling van
het
lipidenspectrum
altijd wordt
bepaald.
Calcitonine:
hormoon van de
schildklier dat
het
calciumgehalte
van het bloed
verlaagt door
remming van de
botontkalking en
van de tubulaire
terugresorptie
van calcium.
Osteocalcine:
of het bot GLA (gammalinoleenacid)
eiwit is een
merker voor
verhoogde
botturnover, en
zegt als zodanig
iets over de
mate waarin
botweefsel aan
een teveel of
tekort aan
schildklierhormoon
wordt
blootgesteld.
Alkalische
fosfatase:
de bloedspiegel
hiervan is
verhoogd bij
verhoogde
botafbraak.
Polymorfismen:
polymorfismen
van genen zijn
natuurlijke
voorkomende
variaties in de
base-volgorde
van een gen,
waardoor soms
(niet altijd) na
vertaling van
het gen een
eiwit met een
iets andere
structuur
ontstaat, wat
ook zijn invloed
zou kunnen
hebben op de
functie van het
eiwit.
Deiodinase:
stof die T4
omzet in T3.
Vertaald door
Dorien van de
Venne
(met dank aan
Prof. Dr. W.M.
Wiersinga)
|